Mijn eerste tennisjaren was ik lid van de Strombeekse TC, waar ik met de fiets of - als de achterste band het na te veel slipwerk weer begeven had - te voet naar toe kon. Wanneer de wind mee zat, kon ik op een goede dag een keiharde Tretorn-bal vanop het verste terrein nét over onze tuinhaag meppen.
De
vier tennisvelden werden echter aangelegd door de gemeente
Grimbergen, die van oudsher bitter weinig investeert in haar aan Brussel
grenzende deelgemeente en ook het tijdig gladrollen van de Strombeekse
gravelterreinen toen niet als een beleidsprioriteit beschouwde. Namen de
fluo-oranje vesten de donkeroranje terreinen toch op tijd
onderhanden, dan besliste het clubbestuur niettemin om het
zomerseizoen de dag nét na de paasvakantie te laten starten. Ook al was
dat pas op 30 april.

'Als Filip Dewulf in Monte Carlo buiten mag tennissen, dan mogen we dat hier godverdomme toch ook zeker?' dachten we bij onszelf. Verongelijkt sprongen we onze fiets op en dwaalden we rond in elke buurgemeente van Strombeek. Op zoek naar een gravelterrein waar de stenen van de basislijn waren verdwenen en de eenzame netpalen opnieuw verbonden waren door een strak gespannen net. En belangrijker nog: met een deur die niet op slot was.
Maar na vijf clubs die nog in winterslaap lagen, besloten we op de zesde club over de omheining te klimmen. 'Lang genoeg gewacht,' zei m'n kompaan, waarop hij zijn tennisrugzak het veld op smeet en de tip van zijn knalgele Gustavo Kuerten-schoen tussen de donkergroene bedrading plaatste. Zijn maatje 36 paste nog net om de twee meegereisde meisjes te imponeren. Voor de kortgerokte bakvisjes met hoogtevrees eindigde het avontuur echter aan de veilige kant van de draad. Zonder perspectief op een tongzoen binnen het uur, kozen ze voor het bushokje om de hoek.
Twintig jaar later dragen we beiden het duurste Nike-paar van Federer (maat 46), waarmee we geen hekken, maar carrièreladders beklimmen. Op de portebagaasj van mijn fiets danst niet langer het kontje van een Strombeeks prinsesje dat op dolverliefde en eindeloze zomerdagen als een koningin de scheidsrechtersstoel inpalmt, maar rusten archiefdozen gevuld met oude belastingaangiftes... Tot mijn zoon de weg naar het tuinhuis en het tennisveld vindt. En met een betere backhand dan z'n vader nog mooiere tennisdelletjes verschalkt. Met een andere tongval dan de zijne.
Ondertussen durven we ook rond te bellen naar alle clubs in een straal van 25 kilometer of a) de velden al open zijn en b) of 2 niet-leden ook welkom zijn. Om beide drukbezette heren toch maar het mogelijk overbodige ritje te besparen. Na vijf negatieve telefoontjes rijden we naar het dichtstbijzijnde kunstgrasveld, dat bij goed weer de deuren opent. Het hele jaar door, voor leden en niet-leden. De koffer van onze Duitse gezinswagens herbergt naast de kinderkoets een grote Wilson-tas, gevuld met drie rackets, shampoo tegen haarverlies en een ontstekingsremmende spuitbus.
De zomeropening geurt niet meer naar brique pilée en madeliefjes, maar naar Reflex-spray en benzine. Enkel de gesmolten paaseitjes in de tenniszak ruiken en blinken nog steeds hetzelfde.