maandag 23 juli 2018

Den draad doorknippen

Het meest intieme moment dat een tennisspeler met zijn racket kan ervaren, is wanneer hij de snaren doorknipt. Dat gebeurt doorgaans uit pure noodzaak. Eén van de snaren heeft het na duizenden intense balcontacten begeven, waardoor het racket onbruikbaar is geworden. Een gesprongen snaar valt niet te plakken.

Enkel spelers die een bepaald niveau bereikt hebben - of dat alleszins denken - knippen de besnaring vroegtijdig door. Ik doe dat wanneer de gewenste spanning verdwenen is tussen mijn rechterarm en mijn racket. En ergens wringt dat. Bij elke snaar die ik doorknip, twijfel ik of ik niet te vroeg afscheid neem.

Ik kan waarschijnlijk nog tientallen uren met deze 'draad' doorbrengen. Regenachtige toernooien in april, zwoele clubavonden in juni. Maar het pure spelgenot is weg. Bij elke misser kijk ik naar het racketblad en sloeg ik met mijn handpalm hard tegen de snaren, waaruit het leven stilaan wegsijpelt. Tijd voor gedwongen euthanasie. 

Mijn spel aanpassen aan het gewijzigde spanningsniveau is geen optie. Om mijn geweten te sussen, maak ik mezelf wijs dat ik de opening van het interclubseizoen of het lokale laddertoernooi echt wel met een perfecte bespanning moét afwerken.

In een normale situatie geeft de bespanning zelf met een luide klik aan er genoeg van te hebben. Het knipproces dat slechts enkele minuten duurt, klinkt dan als een opgewekt afscheidsconcert. Wie met een demper speelt, haalt deze eerst van de bespanning. De eeuwige overlever van het slagveld.

Vanaf dan ga je met een grote schaar klinisch te werk. Het netwerk van vierkantjes en rechthoeken probeer je zo efficiënt mogelijk door te knippen. Je start in het hart van het racket en werkt probleemloos door tot je het kader nadert...

Daar bots je op enkele scheefgegroeide verhoudingen. Je beseft dat deze bespanning zijn beste tijd achter de rug heeft. Je knipt het vakje kapot dat aan het kader grenst. Je denkt de eerste snaar uit het carcas te bevrijden, maar dat is buiten een stevige knoop gerekend. De knoop lost past wanneer je enkele naburige vakjes ook uit hun lijden verlost hebt.

Dan begint het verzamelwerk. Een voor een leg je de opgeknoopte lijkes bij elkaar, tot een hoopje van een vijftiental snaren roerloos naast een leeg racketblad ligt. Kleurloze scooby doos. Ooit harmonieus vibrerend, vandaag herinneren slechts enkele gele pluisjes aan dat spelplezier. Een reconstructie heeft geen zin, de snaren horen in de vuilbak thuis.

Maar in welke? Klein en gevaarlijk waren deze stukjes draad hopelijk ooit voor de meeste tegenstanders. In deze vorm is echter een tweede leven als wurgkoord zelfs te hoog gegrepen. PMD? Ik laat deze succesvolle bespanning niet wegkwijnen tussen geplooide blikjes Jupiler en verzuurde melkkartonnen.

Restafval dan maar. Ik probeer de snaren in een hand te bundelen, telkens ontspringt er een de dans. Met het nodige plooiwerk krijg ik ze toch allemaal in de witte zak. Verwelkomd door lekkende theebuiltjes, schimmelende broodrestjes en verwelkte bloemen.

Als een bundel weerbarstige spaghettislierten in het kokende water sputtert de bovenste helft nog even tegen, maar een Hello Fresh-maaltijd later is er van de snaren geen spoor meer. Bedolven door de oneetbare uiteinden van groenten een anonieme dood tegemoet.

Het sleepnet wees den draad op de vergankelijkheid van zijn successen, mijn schaar op zijn inruilbaarheid.